
Jurisprudentie
AO1601
Datum uitspraak2003-12-01
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/00792
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/00792
Statusgepubliceerd
Indicatie
art. 26 WAHV; art. 26a WAHV; Tussen de datum van het tijdig gedane verzet en de datum waarop in hoger beroep aan de betrokkene mededeling is gedaan van de verplichting om zekerheid te stellen en het griffierecht te voldoen zijn reeds 22 maanden verstreken. Redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM geschonden. Onder deze omstandigheden behoort aan de betrokkene niet te worden tegengeworpen dat hij de verschuldigde zekerheidstelling en het griffierecht niet heeft voldaan. Hoger beroep derhalve ontvankelijk. Verzet gegrond.
Uitspraak
WAHV 03/00792
1 december 2003
CJIB 38939371
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 8 mei 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 november 2003. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen.
Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 26a, tweede en derde lid, WAHV is degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk in dat beroep na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
3.2. Bij brief van 27 juni 2003 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Tevens is aan de betrokkene medegedeeld, dat hij in hoger beroep een griffierecht is verschuldigd. Uit een brief van de griffier van het kantongerecht gedateerd 13 augustus 2003 aan de griffier van het hof blijkt evenwel dat binnen die termijn geen zekerheid is gesteld en evenmin griffierecht is betaald. Het voorgaande brengt mee dat in beginsel de betrokkene in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Niettemin zal het hof hiertoe niet beslissen op grond van het volgende.
3.3. Onder omstandigheden kan de eis dat zekerheid wordt gesteld en/of dat griffierecht wordt betaald in strijd komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals wanneer reeds ten tijde van het verzoek tot het stellen van zekerheid en/of het betalen van het griffierecht vaststaat dat behandeling van de zaak tot geen andere beslissing kan leiden dan gegrondverklaring van het verzet.
3.4. Het hof stelt vast, dat uit de stukken blijkt, dat het dwangbevel op 20 augustus 2001 is betekend, zodat het verzetschrift, binnengekomen op 31 augustus 2001, tijdig is ingediend. Op het tijdstip waarop de mededeling van de griffier van de rechtbank van 27 juni 2003 aan de betrokkene omtrent de verplichting tot zekerheidstelling en betaling van het griffierecht in hoger beroep is verzonden, waren sinds het aantekenen van verzet door de betrokkene reeds 22 maanden verstreken. Gelet op het vereiste, dat in de verzetprocedure op korte termijn wordt beslist (vgl. Hof Leeuwarden, 5 december 2001, WAHV 01/00396, VR 2002/115), moet worden geoordeeld dat het recht van de betrokkene op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen, die deze lange periode kunnen rechtvaardigen. Onder deze omstandigheden behoort aan de betrokkene niet te worden tegengeworpen dat hij de verschuldigde zekerheidstelling en het griffierecht niet heeft voldaan. De betrokkene kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3.5. De hierboven beschreven overschrijding van de redelijke termijn brengt voorts mee, dat geoordeeld moet worden dat een verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel in strijd zou komen met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof zal derhalve met vernietiging van de beschikking van de kantonrechter het verzet gegrond verklaren.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter;
verklaart het bij de kantonrechter gedane verzet gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.